Terug
Gepubliceerd op 21/12/2022

2022_CBS_01297 - OMV - Vergunning - Kremerstraat 11 - 2022/00179 - Goedkeuring

College van burgemeester en schepenen
di 13/12/2022 - 13:30 schepenzaal
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Johny De Raeve, burgemeester; Bram De Raeve, 1ste schepen; Frederick Vandeput, 2de schepen; Johan Vanhoyland, 3de schepen; Frank Vandebeek, 4de schepen; Johan Schraepen, 5de schepen; Ria Hendrikx, voorzitter BCSD; Bart Telen, Algemeen directeur

Secretaris

Bart Telen, Algemeen directeur
2022_CBS_01297 - OMV - Vergunning - Kremerstraat 11 - 2022/00179 - Goedkeuring 2022_CBS_01297 - OMV - Vergunning - Kremerstraat 11 - 2022/00179 - Goedkeuring

Motivering

Feiten context en argumentatie

STEDENBOUWKUNDIG EN MILIEUTECHNISCH advies - verslag GEMEENTELIJKE omgevingsambtenaar

De aanvraag betreft het slopen van een woning met aanhorigheden en het bouwen van een nieuwe vrijstaande eengezinswoning en bijgebouw.

De aanvraag werd op 03/07/2022 ontvangen.

Op 01/08/2022 werd aanvullende informatie opgevraagd.

Op 19/08/2022 werd de gevraagde aanvullende informatie aangeleverd en op 05/09/2022 werd een nieuwe werkversie overgemaakt.

Op 07/09/2022 werd de aanvraag ontvankelijk en volledig verklaard.

De gewone vergunningsprocedure wordt gevolgd.

Er werd een openbaar onderzoek gehouden, lopende van 17/09/2022 tot en met 16/10/2022, gesloten met 1 bezwaarschrift.

HISTORIEK VAN HET EIGENDOM WAAROP DE AANVRAAG BETREKKING HEEFT

Stedenbouwkundig

  • 1948/00047: bouwvergunning op 31/05/1948 voor het bouwen van een woonhuis;
  • CONF2017/00013: conformiteitsattest dd. 16/01/2017.

De aanvraag werd meermaals in overleg gebracht met de gemeentelijke administratie in 2021 (VB_ 2021_022).

20/01/2021 - algemeen

Volgens onze gegevens is de woning die u momenteel verhuurt gelegen in de Kremerstraat 11.

Dit perceel 662C2, is volgens de gewestplanbestemming gelegen in woongebied en achterliggend in woonuitbreidingsgebied (50m vanaf rooilijn). Het is niet gelegen in een verkaveling maar wel in een BPA: Dorpsstraat- Kleine Hemmenweg, goedgekeurd op 03/07/2006.

Een verbouwing en ook een eventuele nieuwbouw dient te gebeuren volgens de voorschriften van dit BPA. Hier kunnen eventueel beperkte afwijkingen op aangevraagd worden zoals afmetingen en de inplanting van constructies, de dakvorm en de gebruikte materialen. Dit geldt niet voor de bestemming (zoneringsgebieden op het plan), het aantal bouwlagen en de maximaal mogelijke vloerterreinindex (maximaal bebouwbare oppervlakte).

Het BPA-plan en de bijhorende voorschriften kan u hier raadplegen: BPA Dorpsstraat-Kleine Hemmenweg

07/05/2021 – voorbouwlijn

Uw voorstellen betreffende de bouwlijn werden intern besproken.
Wanneer de voorbouwlijn wordt ingeplant volgens het voorstel A (evenwijdig met Kremerstraat), zal dit mogelijks problemen geven voor de zijdelingse bouwvrije stroken. (afstand 3m)
De inplanting volgens voorstel B (evenwijdig met zijdelingse perceelsgrens) lijkt meer haalbaar. Wij vragen om zoveel als mogelijk binnen de toegelaten bouwzone te blijven, dus links vooraan met de hoek op de toegelaten voorbouwlijn, idem zoals de links aanpalende woning.
Ter info wil ik nog meegeven dat het BPA dateert van 03/07/2006. Van zodra het BPA ouder is dan 15 jaar, kan bij de aanvraag van de omgevingsvergunning afgeweken worden van de bestemming zoals weergegeven op het BPA-plan.
 Dit is niet mogelijk bij BPA' s jonger dan 15 jaar. Dan kan hier niet van afgeweken worden en is het verplicht in de toegelaten bestemmingszone te bouwen.

20/12/2021 – voorontwerp

Wij hebben uw voorontwerp goed ontvangen.
Zoals reeds eerder aangegeven (melding 21M10427) kan er van de BPA voorschriften afgeweken worden. Het ontwerp wordt getoetst aan een goede ruimtelijke ordening waarbij rekening gehouden dient te worden met de volgende bouwnormen:
- Minimaal 3m afstand tot de zijdelingse perceelgrenzen
- Maximale bouwdiepte op gelijkvloers 17m
- Maximale bouwdiepte op verdieping 10m (noot: BPA laat een bouwdiepte toe tot 12m)
- Kroonlijsthoogte tot 6m bij hellend dak en nokhoogte tot 10,50m
- Dakrandhoogte tot 6m50 bij een plat dak (noot: gemeten vanaf het maaiveld tenzij anders aangegeven in de BPA voorschriften);
- Minimale tuinzone achter de woning 10m
- Beperking van inritten (1 per perceel met een maximale breedte van 3m t.h.v. de rooilijn)
- Voorzien van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein met een minimum van 1,5 parkeerplaats per woonentiteit (afgerond naar boven)
- Zoveel mogelijk beperking van terreinverharding en oppervlakte aan bijgebouwen
- Kleinschalig en duurzaam materiaal, industrie gerelateerde materialen zijn niet aanvaardbaar.
- Verhardingen zoveel als mogelijk beperken, voor de voortuinstrook dient er gestreefd te worden naar een min. groenaanplanting van 50%.
Er wordt teveel verharding voorzien, ook al is dit in de vorm van overrijdbare stapstenen. De toegang naar het bijgebouw wordt langs beide zijdes van de woning genomen. Er is slechts één inrit met een breedte van 3m aan de rooilijn vergunbaar.
De autostaanplaatsen/carport dienen meer naar voor ingeplant te worden.
Eventueel kan geopteerd worden voor een carport in de zijtuinstrook en/of een parkeerplaats in de voortuin.
 De verharding naar het bijgebouw dient ook herbekeken te worden. Best wordt dit bijgebouw ook meer naar voor voorzien.

De aanvraag houdt gedeeltelijk rekening met de resultaten van het voorafgaandelijk overleg / advies. 

De inplanting van het bijgebouw blijft aangehouden doch wordt binnen de aanvraag aangegeven dat dit bijgebouw niet bedoeld is als standaard garage. Men wenst het bijgebouw als tuinberging en stalplaats voor een oldtimer te gebruiken. De verharding werd hiervoor zo beperkt mogelijk gehouden in de vorm van een rijspoor in stapstenen.

De bouwdiepte van de verdieping bedraagt 10,30m, vanaf de voorgevellijn/ bouwlijn gemeten loopt deze aan de rechterzijde evenwel tot een bouwdiepte van 12,50m (reden: bouwlijn loopt evenwijdig met de straat, de voorgevellijn binnen het ontwerp niet).

Er werden 2 inritten voorzien ipv slechts 1.

Uit de gegevens waarover de gemeente beschikt, blijkt niet dat voor het voorwerp van de aanvraag een PV is opgesteld noch dat een meerwaarde werd opgelegd of dat op het goed een vonnis of arrest rust. 

Uit het aanvraagdossier en de gegevens waarover de gemeente beschikt (luchtfoto…) blijkt dat op het perceel van de aanvraag constructies aanwezig zijn, waarvoor geen vergunning verleend werd. Het betreft verhardingen en uitbreidingen van de bebouwing.

Deze wederrechtelijk opgerichte constructies worden allen opgenomen in de huidige aanvraag als te verwijderen.

Milieu

Het perceel is niet opgenomen in het Grondeninformatieregister.

OPENBAAR ONDERZOEK

Overeenkomstig artikel 17 van het decreet betreffende de omgevingsvergunning en hoofdstuk 3 Toepassingsgebied van de gewone en vereenvoudigde procedure, artikels 11 t.e.m. 14 van het besluit tot uitvoering van het decreet betreffende de omgevingsvergunning, werd dit dossier volgens de gewone procedure behandeld.

Er werd bijgevolg een openbaar onderzoek gehouden.

Het openbaar onderzoek werd georganiseerd van 17/09/2022 tot en met 16/10/2022.

Er werden 1 bezwaarschrift ingediend.

Bezwaar 1 – 10/10/2022

“Wij nemen kennis van bovenvermeld openbaar onderzoek aanvraag omgevingsvergunning en maken bezwaar tegen het oprichten van een bijgebouw op 1 meter van de laterale perceelsgrens en met een hoogte van 3,10 meter boven het maaiveld.

Volgens artikel 18.1 van het geldende Bijzonder Plan van Aanleg (BPA) dient de afstand tot de laterale perceelsgrens minimum 3 meter te bedragen en is de maximumhoogte beperkt tot 3 meter.

Wij vragen om de stedenbouwkundige voorschriften van het BPA toe te passen omwille van volgende redenen:

  • Het bijgebouw dient volgens de aanvraag als stalling en werkplaats voor een oldtimer. Aangezien het bijgebouw langs ons terras en leefruimte zal aangelegd worden zal dit geluids- en geurhinder met zich meebrengen.
  • Het bijgebouw is over een totale lengte van 8,80 meter evenwijdig met de perceelsgrens ingeplant en beneemt een vrij zicht vanuit onze leefruimte en terras.

Om deze redenen verzoeken wij u geen vergunning te verlenen voor het plaatsen van het bijgebouw op 1 meter van de laterale perceelsgrens en met een hoogte van 3,10 meter. Wij vragen uitdrukkelijk om toepassing van de stedenbouwkundige voorschriften van het BPA.”

De gemeentelijke omgevingsambtenaar neemt omtrent dit bezwaarschrift het volgende standpunt in:

De vergunningverlenende overheid kan een afwijking toestaan op de voorschriften van het BPA aangezien dit ouder is dan 15 jaar.

De voorschriften betreffende de zone voor koeren en hovingen worden nageleefd behoudens de inplanting ten opzichte van de zijdelingse perceelgrens en de bouwhoogte. Men vraagt echter een inplanting en bouwhoogte die algemeen gebruikelijk zijn, zijnde een inplanting op 1m afstand tot de perceelgrens en een bouwhoogte van 3,10m tegenover het maaiveld.

Het perceel van de aanvraag versmalt naar achter toe en een inplanting op 3m afstand zou het zicht op de eigen tuin wegnemen.

Er valt voor het naastliggende perceel links geen hinder qua bezonning of lichtinval te verwachten aangezien het bijgebouw aan de noordzijde van dat perceel gelegen is. Op het naastliggende perceel is tevens een bijgebouw aanwezig dat op 1m afstand tot de linker perceelgrens werd ingeplant. 

In navolging van het vrijstellingsbesluit, dat bijgebouwen tot 40m² en tot 3,50m hoog toelaat tot op 1m van de perceelgrens, en het feit dat de BPA-voorschriften op dit vlak enigszins verouderd zijn, is de vergunningverlenende overheid van mening dat de afwijking aanvaardbaar is.

Bezwaarindiener geeft aan dat het bijgebouw een “werkplaats voor auto’s” zou zijn; de voornaamste functie is echter tuinberging en de aanvrager wenst tevens een oldtimer overdekt te stallen in het bijgebouw. Er is geen sprake van een werkplaats met geurhinder en/ of geluidhinder. 

Het ingediende bezwaar is niet gegrond en wordt niet weerhouden.

ADVIEZEN

Dienst Facilitair Management

MILIEUEFFECTENRAPPORTAGE

De aanvraag valt niet onder het toepassingsgebied van bijlage I, II en III van het besluit inzake projectmilieueffectrapportage van 10 december 2004 en latere wijzigingen.

STEDENBOUWKUNDIG ADVIES

TOETSING AAN DE REGELGEVING EN VOORSCHRIFTEN

OVEREENSTEMMING MET BESTEMMINGS- EN STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN

Gewestplan

Het perceel van de aanvraag is volgens het geldende gewestplan Hasselt - Genk, goedgekeurd bij Koninklijk besluit op 3 april 1979, deels gelegen in woongebied en deels gelegen in woonuitbreidingsgebied. 

De voorgestelde werken bevinden zich volledig in het woongebied.

De woongebieden zijn bestemd voor wonen, alsmede voor handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf voor zover deze taken van bedrijf om redenen van een goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd, voor groene ruimten, voor sociaal-culturele inrichtingen, voor openbare nutsvoorzieningen, voor toeristische voorzieningen, voor agrarische bedrijven voor zover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving (artikel 5 van het Koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen en latere wijzigingen).

De aanvraag is niet gelegen in goedgekeurde niet vervallen verkaveling.

Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan

Het goed is gelegen binnen de omschrijving van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Afbakening regionaal stedelijk gebied Hasselt - Genk” dat op 20 juni 2014 definitief werd vastgesteld door de Vlaamse Regering.  

Er is geen bestemmingswijziging ten opzichte van het gewestplan voorzien voor dit perceel. 

 

Bijzonder plan van aanleg

Het goed is gelegen binnen de omschrijving van het gewijzigde bijzonder plan van aanleg 2.24_03_2 Dorpsstraat-Kleine Hemmenweg-Grote Hemmenweg-Kremerstraat goedgekeurd op 3 juli 2006.

Het perceel kreeg als bestemming:

  • Artikel 14 – zone voor open bebouwing
  • Artikel 18 – zone voor koeren en hovingen
  • Artikel 19 – zone voor voortuinstrook
  • Artikel 20 – zone voor openbare ruimten

De aanvraag voldoet principieel aan de geldende bestemmingsvoorschriften maar niet aan de stedenbouwkundige voorschriften van het bijzonder plan van aanleg.

Daarom wordt de aanvraag verder onderzocht op basis van de bepalingen van artikel 4.4.9/1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, gewijzigd door het decreet van 8 december 2017 houdende wijziging van diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving (zgn. Codextrein).

AFWIJKINGEN VAN STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN

Handelingen sorterend onder voorschriften van een bijzonder plan van aanleg dat ouder is dan 15 jaar

Art. 4.4.9/1.

Het vergunningverlenende bestuursorgaan mag bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de stedenbouwkundige voorschriften van een bijzonder plan van aanleg, voor zover dit plan ouder is dan vijftien jaar op het ogenblik van de indiening van de aanvraag.

Afwijkingen kunnen niet toegestaan worden voor wat betreft wegenis, openbaar groen en erfgoedwaarden.

De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, kan slechts worden toegepast voor stedenbouwkundige voorschriften van bijzondere plannen van aanleg die een aanvulling vormen op:

1° de volgende gebiedsaanduidingen, vermeld in het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen:

a) woongebieden, met uitzondering van woonparken;

b) industriegebieden in de ruime zin;

c) dienstverleningsgebieden;

d) gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;

2° de volgende aanvullende voorschriften van het gewestplan:

a) gebieden voor service-residentie;

b) kantoor- en dienstenzones;

c) gebieden voor handelsbeursactiviteiten en grootschalige activiteiten;

d) lokale en regionale bedrijventerreinen;

e) luchthavengebonden bedrijventerreinen;

f) gebieden voor luchthavengerelateerde kantoren en diensten;

g) businessparken;

h) teleport;

i) gebieden voor hoofdkwartierfunctie;

j) gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven;

k) zones voor kleinhandel en kleine en middelgrote ondernemingen;

l) kleinhandelszones;

m) zones van handelsvestigingen;

n) gebieden voor zeehaven- en watergebonden bedrijven;

o) zeehavengebieden;

p) gebieden voor watergebonden bedrijven;

q) transportzones;

r) regionale gemengde zones voor diensten en handel;

s) research-, universiteits- en wetenschapsparken;

t) bedrijfsgebied met stedelijk karakter;

u) gemengde woon- en industriegebieden;

v) gemengde gemeenschapsvoorzienings- en dienstverleningsgebied;

w) stedelijke ontwikkelingsgebieden;

x) gebieden voor duurzame stedelijke ontwikkeling;

y) gebieden voor kernontwikkeling.

De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, kan niet worden toegepast voor bijzondere plannen van aanleg die voorzien in stedenbouwkundige voorschriften voor agrarisch gebied, ruimtelijk kwetsbaar gebied of recreatiegebied in afwijking van het gewestplan of voor gebieden die in uitvoering van artikel 5.6.8 van deze codex aangeduid zijn als watergevoelig openruimtegebied.

Elke aanvraag tot afwijking overeenkomstig het eerste lid, wordt onderworpen aan een openbaar onderzoek.

De aanvraag wijkt af van de stedenbouwkundige voorschriften voor wat betreft:

  • Artikel 14.2. Bouwvoorschriften – inplanting: de inplanting dient te geschieden binnen de grafisch aangeduide zone op plan.

In de aanvraag bevindt een gedeelte van de woning zich rechts achteraan buiten deze bouwzone.

  • Artikel 14.2. Bouwvoorschriften – bouwhoogte: de maximum kroonlijsthoogte bedraagt 6m.

In de aanvraag wordt een dakrandhoogte van 6,58 cm boven het normaal maaiveld voorzien (gedeelte met 2 volwaardige bouwlagen en plat dak).

  • Artikel 14.2. Bouwvoorschriften – daken: het perceel situeert zich in een zone Z op plan. Schuine daken zijn hier verplicht en bij voorkeur een zadeldak.

De aanvraag omvat een ontwerp met platte daken.

  • Artikel 18.1. bijgebouwen in de zone voor koeren en hovingen: De afstand tot de laterale perceelgrens moet tenminste 3m bedragen, de maximumhoogte bedraagt 3m.

Het bijgebouw binnen de aanvraag bevindt zich tot op 1m van de linker perceelgrens en de dakrandhoogte bedraagt 3,10m boven het normaal maaiveld.

De aanvraag voldoet aan de afwijkingsbepalingen.

Stedenbouwkundige verordeningen

Hemelwater

De aanvraag valt onder de toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 5 juli 2013 en latere wijzigingen, houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater.

De aanstiplijst geeft aan dat voor de nieuw op te richten woning en bijgebouw met een horizontale dakoppervlakte van 232m² een hemelwaterput wordt voorzien met een inhoud van 5000 liter en recuperatie van het hemelwater voor het sanitair gebruik (2 toiletten) en 2 buitenkraantjes. De overloop van de hemelwaterput wordt aangesloten op een infiltratievoorziening.

Er wordt een afwijking gevraagd voor berekening van de inhoud en oppervlakte van de infiltratievoorziening. Men wenst een aftrek van 100m² in plaats van 60m². In de nota met afwijkingsvraag wordt aangegeven dat men een regenwaterput van 10 000 liter plaatst.

Voor de infiltratievoorziening wordt aldus een dakoppervlakte van 132m² in rekening gebracht (in plaats van 172m²). 

De minimale inhoud voor 172m² dakoppervlakte bedraagt normaliter 4300 liter en de minimale infiltratieoppervlakte bedraagt 6,88m². 

De voorgestelde infiltratievoorziening bestaat uit infiltratiekratten met een totale opvangcapaciteit van 3400 liter en een infiltratieoppervlakte van 15m².

Op de plannen en in een aanvullende nota geeft men aan dat er bijkomende aftappunten voorzien worden om het hergebruik te optimaliseren.

In totaal zullen voor de woning 2 toiletten, 1 dienstkraan in de berging en 2 buitenkraantjes aangesloten worden en voor het bijgebouw eveneens een dienstkraan binnen en een buitenkraantje.

Beoordeling afwijking:

Er is op zich geen bezwaar tegen de plaatsing van een hemelwaterput met een inhoud van 10 000 liter en ook het hergebruik werd geoptimaliseerd.

De afwijking voor de infiltratievoorziening is aanvaardbaar.

De oppervlakte en het volume van de voorzieningen voldoen aan de verordening.

De verordening is niet van toepassing voor wat betreft de aanleg van de voorziene verhardingen omdat het hemelwater dat op de verharding valt niet wordt opgevangen en afgevoerd, maar op natuurlijke wijze op eigen terrein in de bodem kan infiltreren. 

De aanvraag voldoet aan deze stedenbouwkundige verordening.

Riolering

Het perceel is op het zoneringplan voor riolering, goedgekeurd bij Ministerieel besluit de dato 19 september 2008, gelegen in “centrale gebied”. 

Met betrekking tot de riolering werd de aanvraag dienen volgende voorwaarden en opmerkingen gevolgd te worden:

  • Kosten voor het voorzien / verleggen of uitbreiden van de nutsleidingen moeten gedragen worden door de aanvrager;
  • Aanpassingen aan inrichtingen, constructies of beplantingen op het openbaar domein naar aanleiding van deze of toekomstige omgevingsaanvraag zijn steeds ten laste van de aanvrager. Alle kosten naar aanleiding van een heraanplanting/ herstel op/ aan het openbaar domein, uitgevoerd naar aanleiding van een omgevingsaanvraag van een particulier, blijven ten laste van de aanvrager.
  • Voor de uitvoering van werken op bermen, stoepen en wegen dient er voor de aanvang der werken een staat van bevinding opgemaakt te worden door de aannemer en dit in samenspraak met een afgevaardigde van het gemeentebestuur.
  • Standaardbepalingen rioleringsbeheerder Fluvius omgevingsvergunningen

Algemene bepalingen betreffende riolering en waterafvoer:

  1. De aanvrager dient het Algemeen Waterverkoopreglement, de aanvullende voorwaarden en de aanvullende technische voorschriften van de rioolbeheerder Fluvius na te leven. Daarnaast dient de aanvrager de voorwaarden zoals bepaald in afdeling 6.2.2. van Vlarem II na te leven voor de afvoer van hemel- en afvalwater. 
  2. Indien voor het bouwproject een aansluiting op de openbare riolering noodzakelijk is dan dient de aanvrager zo snel mogelijk na het bekomen van de bouwvergunning zijn aanvraag tot aansluiting op het openbaar saneringsnetwerk online aan te vragen via de website van Fluvius: www.fluvius.be. Fluvius bepaalt de locatie en diepte van de huisaansluitingen. Alleen Fluvius of een door haar aangestelde uitvoerder zorgt voor de realisatie van het gedeelte van de aansluiting dat in het openbaar domein ligt tot aan de perceelsgrens van de eigendom
  3. De klant dient zelf in te staan voor het plaatsen van de privériolering voor het bouwproject en is verplicht deze uit te voeren volgens de wettelijke bepalingen ter zake, ondermeer dient voldaan te zijn aan de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater van 5/07/2013 (GSV “hemelwater”).
  4. Indien de privériolering niet correct en volledig volgens deze wettelijke bepalingen werd uitgevoerd, zelfs indien dit niet expliciet door de stedenbouwkundige vergunning opgelegd is, behoudt Fluvius het recht om de woning niet aan te sluiten op het rioleringsnet.
  5. Indien de bouwplannen en meer specifiek het rioleringsplan niet in overeenstemming zijn met deze voorschriften hebben deze voorschriften voorrang.

We raden aan om:

  1. Geen sifonputjes te plaatsen op vuilwaterafvoerleidingen aangezien in deze putjes vaak verstopping optreedt en alle toestellen in de woning in principe reeds over een waterslot/sifon beschikken.
  2. In het kader van herbruik van hemelwater, het water van de hemelwaterput voor de spoeling van alle WC’s, kranen voor kuiswater en wasmachines in deze werken te gebruiken.
  3. Een terugslagklep te plaatsen op de overloop van de hemelwaterput om terugstuwing vanuit de riolering te vermijden.
  4. De noodzakelijke ontluchting te voorzien op het private vuilwaterafvoerstelsel (bvb: ontluchtingspijp door dak).

Keuring privéwaterafvoer

Door het in voege treden van het Algemeen Waterverkoopreglement is de keuring van privéwaterafvoer verplicht vanaf 1 juli 2011. Elke rioleringsaansluiting op het openbaar saneringsnet dient een keuring van de privéwaterafvoer te ondergaan conform artikel 12, §1 van het Algemeen Waterverkoopreglement en dit bij de eerste ingebruikname van de privéwaterafvoer.  Enkel de door Fluvius erkende keurders komen hiervoor in aanmerking (een lijst kan u terugvinden op de website van Fluvius: www.fluvius.be).

Specifieke bepalingen betreffende riolering en waterafvoer voor dit bouwproject:

  • Niet overdekte terrassen of opritten te verwachten of op plan ingetekend

Volgens de GSV “hemelwater” dient een gescheiden stelsel voorzien te worden: de afvoer van het buitenterras/oprit dient aangesloten te worden op de overloop van de hemelwaterput, op een infiltratievoorziening of dient in de naastliggende groenzones af te wateren.

  • Herbouw of verbouwing

De bestaande huisaansluiting dient door de aanvrager gedetecteerd te worden. Indien er een bestaande huisaansluiting aanwezig is t.h.v. de rooilijn dienen de eventuele nieuwe hemelwaterafvoerleiding en vuilwaterafvoerleiding t.h.v. de rooilijn tot aan en niet dieper dan de bestaande huisaansluiting gebracht te worden. T.h.v. de bestaande huisaansluiting voorziet de aanvrager aan de rooilijn op privaat domein aparte controleputjes op de eventuele hemelwaterafvoer en op de eventuele vuilwaterafvoer indien dit nog niet aanwezig is. Dit ontslaat de klant niet van het indienen van een aansluitingsaanvraag bij Fluvius.

  • Sloop van een pand

Bij de sloop van dit pand dient de bestaande huisaansluiting tijdelijk of definitief buiten dienst gesteld te worden door de klant. De huisaansluiting dient hierbij buiten dienst gesteld te worden op dergelijke wijze dat de huisaansluiting water- en gronddicht is afgesloten en detecteerbaar op terrein. Bij aanleg van een nieuwe privéwaterafvoer dient de nieuwe privéwaterafvoer voor regenwater en afvalwater ter hoogte van de rooilijn tot aan en niet dieper dan de bestaande huisaansluiting aangesloten te worden. T.h.v. de bestaande huisaansluiting voorziet de aanvrager aan de rooilijn op privaat domein aparte controleputjes op de eventuele hemelwaterafvoer en op de eventuele vuilwaterafvoer indien dit nog niet aanwezig is. Dit ontslaat de klant niet van het indienen van een aansluitingsaanvraag bij Fluvius. 

  • Infiltratievoorziening voorzien of niet voorzien maar wel verplicht

Volgens de GSV hemelwater, dient voor de verharding en dakoppervlakte een infiltratievoorziening toegepast te worden.

Het buffervolume van de infiltratievoorziening dient minimum 25 liter per vierkante meter referentieoppervlakte te bedragen. De grondwaterstand dient nagegaan te worden. Het buffervolume dient zich volledig tussen de gemiddelde grondwaterstand en het peil van de noodoverlaat te bevinden. De oppervlakte van de infiltratievoorziening dient minimaal 4 vierkante meter per begonnen 100 vierkante meter referentieoppervlakte te bedragen.

De eventuele noodoverloop dient voldoende hoog voorzien te worden, en niet dieper dan 30 cm onder het laagste deksel of aangesloten kolk, zodat de noodoverlaat zich boven de hoogste grondwaterstand bevindt. Deze noodoverlaat dient te allen tijde inspecteerbaar en bereikbaar te zijn (bv. onder een deksel). Er wordt enkel een aansluiting met max. diam. 160 mm als overloop van de infiltratievoorziening toegestaan. We raden tevens aan om op de overloop van de infiltratievoorziening een terugslagklep te plaatsen.

Indien een hemelwaterput gebouwd wordt dient de overloop van de hemelwaterput aangesloten te worden op de toevoer naar de infiltratievoorziening.

Watertoets

Het decreet betreffende het integraal waterbeleid van 18 juli 2003, gewijzigd door het wijzigingsdecreet Integraal Waterbeleid van 19 juli 2013,verplicht de vergunningverlenende overheid om de watertoets uit te voeren bij elke aanvraag tot omgevingsvergunning. Dit decreet vormt het juridisch kader voor het integraal waterbeleid in Vlaanderen. Het decreet bevat ook de omzetting van de kaderrichtlijn Water en de Overstromingsrichtlijn.

Het voorliggende bouwproject heeft geen omvangrijke oppervlakte en ligt niet in een recent overstroomd gebied of een risicozone voor overstromingen, zodat in alle redelijkheid dient geoordeeld te worden dat het schadelijk effect beperkt is. Enkel wordt door de toename van de verharde oppervlakte de infiltratie van het hemelwater in de bodem plaatselijk beperkt. Voor het betrokken project werd de watertoets uitgevoerd volgens de richtlijnen van het uitvoeringsbesluit van 20 juli 2006. Dit Watertoetsbesluit werd gewijzigd bij Besluit van de Vlaamse Regering van 14 oktober 2011. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2012.

Daaruit volgt dat een positieve uitspraak mogelijk is indien de gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwater wordt nageleefd. 

Zoals hoger aangehaald voldoet het voorliggende ontwerp aan deze verordening. Het ontwerp is verenigbaar met de doelstellingen van artikel 5 van het decreet integraal waterbeleid.

De aanvraag doorstaat de watertoets.

Decretale beoordelingselementen

Art. 4.3.5. Uitgeruste weg

§ 1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met als hoofdfunctie “wonen”, “verblijfsrecreatie”, “dagrecreatie”, met inbegrip van sport, “detailhandel”, “dancing”, “restaurant en café”, “kantoorfunctie”, “dienstverlening”, “vrije beroepen”, “industrie”, “bedrijvigheid”, “gemeenschapsvoorzieningen” of “openbare nutsvoorzieningen”, kan slechts worden verleend op een stuk grond, gelegen aan een voldoende uitgeruste weg, die op het ogenblik van de aanvraag reeds bestaat.

§ 2. Een voldoende uitgeruste weg is ten minste met duurzame materialen verhard en voorzien van een elektriciteitsnet. De Vlaamse Regering kan bepalen in welke gevallen, en onder welke voorwaarden, gelet op de plaatselijke toestand, van deze minimale uitrusting kan worden afgeweken.

De aanvraag voldoet aan deze bepaling.

Archeologienota

Conform het Onroerenderfgoeddecreet de dato 12 juli 2013 en latere wijzigingen is geen bekrachtigde archeologienota verplicht voor de aanvraag gezien de perceeloppervlakte kleiner is dan 3 000m².

Indien men niet verplicht is tot het opstellen van een archeologienota en tijdens de uitvoering komen er toch archeologische sporen of vondsten aan het licht, dan dient de bouwheer dit te melden binnen de 3 dagen aan het agentschap Onroerend Erfgoed (www.onroerenderfgoed.be).

Overige regelgeving

Decreet rookmelders

Het decreet van 10 maart 2017, houdende wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wat het verbeteren van de brandveiligheid door het algemeen invoeren van optische rookmelders voor woningen betreft, bepaalt dat alle woningen in Vlaanderen moeten uitgerust worden met correct geïnstalleerde rookmelders of dienen te beschikken over een branddetectiesysteem.

De voorliggende aanvraag voldoet hieraan: er worden rookmelders geplaatst in de kelder, de gelijkvloerse inkomhal en de nachthal op de verdieping.

Energiedecreet

De aanvraag dient te voldoen aan het energiedecreet van 8 mei 2009 en het energiebesluit van 19 november 2010 en hun latere aanvullingen en wijzigingen.

Slopen

De afbraak van de bestaande constructies dient te gebeuren tot in de grond en de plaats moet heringericht worden als groenzone voor zover geen nieuwe constructies voorzien zijn.

Aan de afbraak is geen milieuvergunningsplicht verbonden, wel dient rekening gehouden te worden met de wettelijke verplichtingen opgenomen in het Vlarem II, omgevingsvergunningsdecreet, het bodemsaneringsdecreet en het materialendecreet. Vooraleer te starten met de afbraakwerken dienen de constructies volledig ontruimd te worden. De afvalstoffen die vrijkomen bij de afbraakwerken dienen selectief ingezameld te worden.

Alle bouw-, sloop- en infrastructuurwerken in open lucht dient te gebeuren conform de bepalingen van Vlarem II, hoofdstuk 6.12 Beheersing van stofemissies tijdens bouw- , sloop- en infrastructuurwerken”, indien deze uitgevoerd worden door een aannemer.

Het verwijderen van asbest dient te gebeuren conform de bepalingen van Vlarem II Beheersing van asbest, hoofdstuk 6.4.

Grondverzet

Uit het ingediende dossier blijkt niet dat een grondverzet  (met aanvoer/ afvoer) van meer dan 250m³ zal plaatsvinden. De regelgeving omtrent grondverzet is niet van toepassing.

De aanvraag is verenigbaar met de regelgeving.

Toetsing AAN DE goede ruimtelijke ordening

OMSCHRIJVING VAN DE FEITELIJKE AANVRAAG

De aanvraag omvat het slopen van de bestaande bebouwing, het bouwen van een nieuwe vrijstaande eengezinswoning en bijgebouw en de herinrichting van het terrein.

BEOORDELING VAN DE GOEDE RUIMTELIJKE ORDENING

De aanvraag is gelegen in een gebied dat geordend wordt door een bijzonder plan van aanleg waarvan op geldige wijze afgeweken wordt. 

Handelingen sorterend onder voorschriften van een bijzonder plan van aanleg dat ouder is dan 15 jaar ( dus geen RUP! )
Artikel 4.4.9/1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening stelt dat in een vergunning – na een openbaar onderzoek – afwijkingen kunnen worden toegestaan van de stedenbouwkundige voorschriften van een bijzonder plan van aanleg of een wijziging ervan, voor zover dit plan ouder is dan 15 jaar op het ogenblik van de indiening van de aanvraag
Het betreffende bijzonder plan van aanleg is goedgekeurd dd. 03/07/2006( datum aanvullen ) en dus kan er principieel worden afgeweken van de voorschriften
 Evenwel kan de afwijking niet worden toegestaan voor wat betreft wegenis, openbaar groen en erfgoedwaarden. De aanvraag betreft geen van deze elementen. 

De aanvraag wijkt af van de stedenbouwkundige voorschriften voor wat betreft:

  • Artikel 14.2. Bouwvoorschriften – inplanting: de inplanting dient te geschieden binnen de grafisch aangeduide zone op plan.

In de aanvraag bevindt een gedeelte van de woning zich rechts achteraan buiten deze bouwzone.

  • Artikel 14.2. Bouwvoorschriften – bouwhoogte: de maximum kroonlijsthoogte bedraagt 6m.

In de aanvraag wordt een dakrandhoogte van 6,58 cm boven het normaal maaiveld voorzien (gedeelte met 2 volwaardige bouwlagen en plat dak).

  • Artikel 14.2. Bouwvoorschriften – daken: het perceel situeert zich in een zone Z op plan. Schuine daken zijn hier verplicht en bij voorkeur een zadeldak.

De aanvraag omvat een ontwerp met platte daken.

  • Artikel 18.1. bijgebouwen in de zone voor koeren en hovingen: De afstand tot de laterale perceelgrens moet tenminste 3m bedragen, de maximumhoogte bedraagt 3m.

Het bijgebouw binnen de aanvraag bevindt zich tot op 1m van de linker perceelgrens en de dakrandhoogte bedraagt 3,10m boven het normaal maaiveld.

De aanvraag dient getoetst aan de goede ruimtelijke ordening. ( Deze wordt verderop uitgevoerd )

De overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt beoordeeld met inachtneming van volgende beginselen:

1°         het aangevraagde wordt, voor zover noodzakelijk of relevant, beoordeeld aan de hand van aandachtspunten en criteria die betrekking hebben op de functionele inpasbaarheid, de mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het bodemreliëf, en op hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen, in het bijzonder met inachtneming van de doelstellingen van artikel 1.1.4;

2°         het vergunningverlenende bestuursorgaan houdt bij de beoordeling van het aangevraagde rekening met de in de omgeving bestaande toestand, doch het kan ook beleidsmatig gewenste ontwikkelingen met betrekking tot de aandachtspunten, vermeld in 1°, in rekening brengen;

Omschrijving ligging en omgeving

Het perceel van de aanvraag is gelegen aan de Kremerstraat, een gemeenteweg ten noordoosten van het centrum van Zonhoven.

De omgeving wordt gekenmerkt door voornamelijk residentiële bebouwing in open en deels in halfopen verband. De achtertuin van het goed van de aanvraag is groen ingericht en ook het achterliggende open gebied kent een groene invulling.

Omschrijving van de aanvraag

Het perceel van de aanvraag is thans bebouwd met een vrijstaande woning met aanhorigheden en daarbij horende verharding.

Met de huidige aanvraag wenst men de bestaande bebouwing en verhardingen te verwijderen alsook een aantal bomen te vellen met het oog op de bouw van een nieuwe vrijstaande eengezinswoning en een bijgebouw.

Functionele inpasbaarheid in de onmiddellijke en ruime omgeving

De woonfunctie blijft behouden en is inpasbaar in de residentiële omgeving.

Mobiliteitsimpact

De aanvraag voorziet in 2 autostaanplaatsen in de voortuinstrook, doch elk met een aparte toegang. 

Er mag slechts 1 inrit/ toegang voor  voertuigen voorzien worden met een breedte van 3m ter hoogte van de aansluiting met het openbaar domein.

De links gelegen parkeerplaats  bevindt zich op de inrit/ toegang naar het bijgebouw. Deze zal naast de woning komen te liggen in functie van de bereikbaarheid van de 2de parkeerplaats in de voortuin.

De parkeerplaats die voorzien is in de voortuin, rechts van de inrit, dient zijn toegang via deze inrit te nemen (parkeerrichting 90° draaien) en op min 1m afstand tot de voorste perceelgrens aangelegd te worden.

De aanleg van de verhardingen voor bijgebouw, inrit en parkeerplaatsen is volledig voorzien in stapstenen, 2  rijsporen. Qua verharde oppervlakte en infiltratie is dit zeer positief. 

Wat de verharding naar het bijgebouw betreft, werd duidelijk aangegeven dat het bijgebouw  geen garagefunctie krijgt in de gebruikelijke zin. Men wenst hier slechts een oldtimer te stallen en verder de ruimte als tuinberging te benutten. Er wordt dan ook opgelegd dat de toegang enkel uit de 2 rijsporen mag bestaan en geen volwaardige oprit mag voorzien worden.

De aanvraag voorziet in 2 autostaanplaatsen voor 1 woongelegenheid.

Het aantal autostaanplaatsen stemt overeen met het aantal woongelegenheden à rato van 1,5 per wooneenheid.

De schaal van de voorgenomen werken, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen

Slopen bestaande bebouwing

De bestaande woning anno 1949 is verouderd en de inplanting op het terrein van de gebouwen verhindert een connectie met de tuinzone.

Men wenst dan ook alle aanwezige bebouwing en de verhardingen te verwijderen om een nieuwe woning op te richten die voldoet aan de huidige normen. Hiervoor dienen 4 bomen geveld te worden rechts achteraan het bestaande gebouw en 1 boom aan de linkerzijde in functie van een nieuw bijgebouw. Alle bomen bevinden zich binnen een straal van 15m van de bestaande woning (en nieuw op te richten woning).

Het slopen van de bestaande bebouwing en verwijderen van de verhardingen en 5 bomen is dan ook aanvaardbaar.

Nieuwbouw eengezinswoning

De inplanting van de nieuwe woning is voorzien op minimum 5,11m en maximum 11,53m afstand tot de voorste perceelgrens. De linker zijgevel wordt evenwijdig met de linker perceelgrens opgericht, op 4m afstand ervan, en de voorgevellijn staat hier haaks tegenover. Er wordt minimaal 3m afstand gehouden tot de rechter perceelgrens.

Ondergronds wordt een kelderruimte van 63,7m² voorzien.

De woning bestaat bovengronds deels uit 2 bouwlagen en aan de voorzijde en achterzijde zijn aanbouwen voorzien met 1 bouwlaag. Het gebouw krijgt een afwerking met platte daken, deels voorzien als groendak en tevens voorzien van zonnepanelen.

Aan de voorzijde bestaat het lagere volume uit een overdekte inkom en een gedeelte van de gelijkvloerse slaapruimte.

Aan de achterzijde  wordt links een overdekt terras aangelegd en rechts de zitruimte met daartussen een open terras.

Het gedeelte met 2 bouwlagen heeft een bouwhoogte van 6,58m tegenover het maaiveld (6,48m boven vloerpeil) en het gedeelte met 1 bouwlaag heeft een bouwhoogte van 3,58m tegenover het maaiveld. De hoogte van 6,58m wijkt licht af van de algemeen gehanteerde bouwhoogte tot 6,50m (igv platte daken) maar dit heeft geen noemenswaardige impact op het algemeen uiterlijk of de omgeving.

De bouwbreedte bedraagt 12,40m, de totale bouwdiepte bedraagt 17m aan de rechterzijde en 14,80m aan de linkerzijde. Het volume van de verdieping heeft een breedte van 12,40m en een bouwdiepte van 10,30m.

De woning wordt traditioneel opgericht en krijgt een gevelafwerking met een roodbruine gevelsteen, voorzien van dakranden (hoogte 68cm) in grijs beton. Het buitenschrijnwerk is hoofdzakelijk voorzien in aluminium met grijze kleur en deels in hout.

De voorgevel werd vrij gesloten gehouden, de achtergevel bestaat voornamelijk uit glaspartijen op het gelijkvloers die zorgen voor een mooie verbinding met de tuinzone.

Op het gelijkvloers bevinden zich: inkomhal, berging, toilet, traphal, keuken met ontbijthoek, een slaapkamer met aansluitende badkamer, een ruime living en een overdekt terras.

Op de verdieping is een ruime overloop met zithoek aanwezig, een logeerkamer, badkamer en bureauruimte. De zone boven de (gelijkvloerse) eethoek wordt open gehouden door middel van een vide.

Het uiterlijk en volume van de voorgestelde eengezinswoning is inpasbaar in de omgeving en aanvaardbaar.

Nieuwbouw bijgebouw

De aanvrager wenst geen standaard garage op te richten, wel een stalplaats voor een oldtimer en een tuinberging. De frequentie van in- en uitrijden van de oldtimer zal beperkt zijn, het betreft geen volwaardige garagefunctie. Om een zo ruim mogelijk zicht op de tuinzone te bewaren wenst men het bijgebouw op 16,50m afstand tot de achtergevel op te richten.

Het bijgebouw met plat dak krijgt een bouwbreedte van 4,50m en een bouwdiepte van 8,80m en wordt ingeplant op 1m afstand tot de linker perceelgrens. De bouwhoogte bedraagt 3,10m tegenover het maaiveld.

Volledig in harmonie met het hoofdgebouw, wordt een roodbruine gevelsteen en betonnen dakrand aangehouden. De toegangspoort is in hout voorzien.

Op zich is er geen bezwaar om de tuinberging/ stalplaats op de aangegeven locatie te voorzien met dien verstande dat een volwaardige garagefunctie daar niet wenselijk is. Voor het sporadisch gebruik van de toegangsweg wordt een dubbel rijspoor in stapstenen aangelegd. Om een gebruik als standaard garage te vermijden, wordt de aanleg van een volwaardige oprit naar het bijgebouw uitgesloten/ verboden.

Onder deze voorwaarde is het bijgebouw aanvaardbaar

Terreinaanleg

De verharde oppervlakte wordt zo minimaal mogelijk gehouden (in totaal ca. 87,5m²). Behoudens een pad naar de inkom, een niet overdekt terras aan de achterzijde, 2 autostaanplaatsen en een rijspoor naar het bijgebouw, zal het terrein aangelegd worden met gazon, lagere beplanting, bomen, een wilde bloemenweide. De aanplant van 4 nieuwe bomen is reeds op het inplantingsplan voorzien, zijnde 1 esdoorn, 1 plataan, 1 meidoornboom en 1 ginkgo (Japanse notenboom) of zelkova (schijniep).

Voor de aanplant en boomsoort dient hier verwezen naar het advies van de dienst Facilitair Management: “Ter compensatie van de bomen die gerooid worden dienen er minstens 2 streekeigen en/of klimaat robuuste hoogstambomen te worden aangeplant in een maat niet kleiner dan 16/18. Minstens één van deze bomen zal in de voortuin moeten worden aangeplant. 

Het opgegeven aantal (2) dient evenwel opgetrokken tot minstens 3 aangezien de notenboom niet behouden dient te blijven.

Het terrein met een totale oppervlakte van 2023m² (ca. 1000m² in woongebied), zal voor 232m² bebouwd en voor ca. 87,5m² verhard worden.

Binnen het woongebied wordt ca. 32% bebouwd/ verhard.

De voorgestelde terreininrichting is aanvaardbaar mits voor de 4 nieuwe bomen (3 verplicht) streekeigen en/of klimaat robuuste hoogstammige boomsoorten gebruikt worden.

Er wordt hout gebruikt voor de poort van het bijgebouw en de inkomdeur van de woning. Hout is niet altijd de meest duurzame oplossing. Voor het houten schrijnwerk wordt bij voorkeur geopteerd voor een lokale (Europese) houtsoort uit duurzaam beheerde bossen (aangetoond met label). Tropische houtsoorten worden best vermeden aangezien deze op vlak van ecologie zeer slecht scoren. Dit wordt meegegeven als bemerking.

Bodemreliëf

Door het bestaande terreinniveau dat zich achter de bouwzone zo’n 40cm hoger bevindt dan het peil van de wegas ( ca. 50cm boven het niveau thv de voorste perceelgrens), wordt vooraan een geleidelijke ophoging voorzien.

Het niveau van het nieuwe maaiveld zelf werd niet aangegeven. De vloerpas bevindt zich op 50cm boven het peil van de wegas en dus ca. 10cm boven het maaiveld van de tuinzone.

Een ophoging van het bodemreliëf is normaliter slechts toegelaten tot op gelijke hoogte of tot op maximaal 30cm boven het straatniveau. Gelet op de bestaande situatie kan het maaiveldniveau van 40cm boven het peil van de wegas aangehouden worden. Met de aanleg van de voortuinstrook dient men geleidelijk over te gaan naar het peil van weg.

Een strook van 1m langsheen de perceelsgrenzen mag nooit hoger gebracht worden dan het niveau van de aanpalende percelen. Alle overtollige grond die vrijkomt bij het graven van de funderingen en kelder, dient verwijderd te worden via een erkende grondwerker of naar een erkende grondreinigingsplaats.

Hinderaspecten met betrekking tot gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen

Er werd een bezwaar ingediend tijdens het openbaar onderzoek betreffende de inplanting van het bijgebouw op 1m van de linker perceelgrens, de bouwhoogte tot 3,10m en de functie werkplaats. Zoals reeds aangehaald bij het onderzoek van het bezwaarschrift, wordt een inplanting en bouwhoogte gevraagd die algemeen gebruikelijk zijn, zijnde een inplanting op 1m afstand tot de perceelgrens en een bouwhoogte van 3,10m tegenover het maaiveld.

Het perceel van de aanvraag versmalt naar achter toe en een inplanting op 3m afstand zou het zicht op de eigen tuin wegnemen.

Er valt voor het naastliggende perceel links geen hinder qua bezonning of lichtinval te verwachten aangezien het bijgebouw aan de noordzijde van dat perceel gelegen is. Op het naastliggende perceel is tevens een bijgebouw aanwezig dat op 1m afstand tot de linker perceelgrens werd ingeplant. 

In navolging van het vrijstellingsbesluit, dat bijgebouwen tot 40m² en tot 3,50m hoog toelaat tot op 1m van de perceelgrens, en het feit dat de BPA-voorschriften op dit vlak enigszins verouderd zijn, is de vergunningverlenende overheid van mening dat de afwijking aanvaardbaar is.

Bezwaarindiener geeft aan dat het bijgebouw een “werkplaats voor auto’s” zou zijn; de voornaamste functie is echter tuinberging en de aanvrager wenst tevens een oldtimer overdekt te stallen in het bijgebouw. Er is geen sprake van een werkplaats met geurhinder en/ of geluidhinder. 

De aanvraag voldoet aan de criteria voor de goede ruimtelijke ordening in de onmiddellijke en ruime omgeving op voorwaarde dat:

  • De 2 parkeerplaatsen vooraan via 1 inrit van maximaal 3m breed bereikbaar zijn. Er zal bijgevolg 1 parkeerplaats links van de woning aanwezig zijn en 1 parkeerplaats in de voortuin, haaks op de oprit. Uitgezonderd de inrit van 3m dient het perceel ter hoogte van de voorste perceelgrens ontoegankelijk te worden gemaakt voor voertuigen;
  • De toegang tot het bijgebouw mag slechts uit de 2 rijsporen bestaan aangezien geen volwaardige garagefunctie mag voorzien worden. Een volwaardige oprit is bijgevolg ook uitgesloten/ verboden.

Als bemerking wordt meegegeven dat er voor het houten schrijnwerk bij voorkeur geopteerd wordt voor een lokale (Europese) houtsoort uit duurzaam beheerde bossen (aangetoond met label).  Tropische houtsoorten worden best vermeden aangezien deze op vlak van ecologie zeer slecht scoren.

BESPREKING ADVIEZEN

  • Het advies van 29/09/2022 van de dienst Facilitair Management is voorwaardelijk gunstig:

“Gunstig voor de werken zoals als voorgesteld mits er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de notenboom in de achtertuin dient behouden te blijven. En er zullen de nodige maatregelen moeten genomen worden om deze boom tijdens en na de werken maximaal te beschermen. Zo mogen er geen werken uitgevoerd worden, noch materialen gestapeld worden binnen de kroonproject van de deze boom.
  • Ter compensatie van de bomen die gerooid worden dienen er minstens 2 streekeigen en/of klimaat robuuste hoogstambomen te worden aangeplant in een maat niet kleiner dan 16/18. Minstens één van deze bomen zal in de voortuin moeten worden aangeplant.

Extra info m.b.t. beschermen van bomen op werven:

https://www.vvog.info/publicaties/beschermen-van-bomen

Nuttige linken voor het bepalen van de aan te planten boomsoorten:

https://www.plantvanhier.be/plantengids 

https://bomenwijzer.be/zoeken ”

De gemeentelijke omgevingsambtenaar sluit zich gedeeltelijk aan bij dit advies.

De voorwaarden en opmerkingen gesteld in het advies zoals hoger aangehaald, dienen gevolgd te worden behalve wat betreft het behoud van de notenboom.

De boom bevindt zich enerzijds op minder dan 15m van de bestaande én de nieuw op te richten woning en anderzijds heeft men geen toegang tot het bijgebouw voor het stallen van de oldtimer in geval van behoud van de boom.

Er kan gesteld worden dat met de vooropgestelde terreininrichting gestreefd wordt naar een ecologisch verantwoorde inrichting en dat er voldoende ruimte resteert om 3 nieuwe bomen aan te planten, waarvan minstens 1 in de voortuin, naast de reeds aanwezige begroeiing.

Uit de bovenstaande motivering blijkt dat de schaal en het uiterlijk van de voorgenomen werken op voldoende wijze ruimtelijk inpassen in de onmiddellijke en ruime omgeving. De aanvraag is verenigbaar met de goede ruimtelijke ordening.

Als bemerking wordt meegegeven dat er voor het houten schrijnwerk bij voorkeur geopteerd wordt voor een lokale (Europese) houtsoort uit duurzaam beheerde bossen (aangetoond met label).  Tropische houtsoorten worden best vermeden aangezien deze op vlak van ecologie zeer slecht scoren.

MILIEUTECHNISCH ADVIES

Niet van toepassing.

EINDADVIES

Uit bovenstaande motiveringen blijkt dat de aanvraag in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen inzake milieu en ruimtelijke ordening, en dat het voorgestelde ontwerp verenigbaar en bestaanbaar is met de goede plaatselijke ordening en met zijn onmiddellijke omgeving. 

De aanvraag is vatbaar voor een omgevingsvergunning voor het slopen van de bestaande bebouwing, het bouwen van een nieuwe vrijstaande eengezinswoning en bijgebouw en de herinrichting van het terrein mits het opleggen van voorwaarden:

  • Er dient voldaan te worden aan de voorwaarden zoals gesteld in het advies van de dienst Facilitair Management, behalve wat betreft het behouden van de notenboom:
  1. Ter compensatie van de bomen die gerooid worden dienen er minstens 3 streekeigen en/of klimaat robuuste hoogstambomen te worden aangeplant in een maat niet kleiner dan 16/18. Minstens één van deze bomen zal in de voortuin moeten worden aangeplant.

Nuttige links voor het bepalen van de aan te planten boomsoorten:

- https://www.plantvanhier.be/plantengids

- https://bomenwijzer.be/zoeken

De nieuwe aanplanting dient uitgevoerd te worden het 1ste plantseizoen volgend op de ingebruikname van de woning.

Indien de boom afsterft, dient de heraanplanting herhaald te worden.  Dit wordt herhaald tot de boom aanslaat.

Bewijs van de nieuwe aanplanting (foto’s, aankoopbewijs,…) dient overgemaakt te worden aan de dienst planning en vergunningen, uiterlijk 1 maand na de nieuwe aanplant.

Enkel de op plan aangegeven bomen mogen gerooid worden. 

Het rooien van de bomen mag niet gebeuren tijdens het broedseizoen van 15 maart tot 30 juni.

Voor de aanplant van bomen, hagen… nabij perceelscheidingen, dient rekening gehouden te worden met de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek;

  • De 2 parkeerplaatsen vooraan dienen bereikbaar te zijn via 1 inrit van maximaal 3m breed. Uitgezonderd deze inrit dient het perceel ter hoogte van de voorste perceelgrens ontoegankelijk te worden gemaakt voor voertuigen. Het hemelwater van de inrit dient opgevangen te worden op eigen terrein en mag niet afgevoerd worden naar de openbare weg. Naast de inrit dient een ruimte beschikbaar te zijn voor een mogelijk groenzone en infiltratie van het afvloeiend hemelwater;
  • De toegang tot het bijgebouw mag slechts uit de 2 rijsporen bestaan aangezien geen volwaardige garagefunctie mag voorzien worden. Een volwaardige oprit is bijgevolg ook uitgesloten/ verboden.

Bijgevolg adviseert de omgevingsambtenaar het dossier voorwaardelijk gunstig voor het slopen van de bestaande bebouwing, het bouwen van een nieuwe vrijstaande eengezinswoning en bijgebouw en de herinrichting van het terrein, zoals voorgesteld op de voorgebrachte plannen die als bijlage aan de aanvraag zijn verbonden en voor zover rekening gehouden wordt met de gestelde voorwaarden:

  1. Er dient voldaan te worden aan de voorwaarden zoals gesteld in het advies van de dienst Facilitair Management, behalve wat betreft het behouden van de notenboom:
    * Ter compensatie van de bomen die gerooid worden dienen er minstens 3 streekeigen en/of klimaat robuuste hoogstambomen te worden aangeplant in een maat niet kleiner dan 16/18. Minstens één van deze bomen zal in de voortuin moeten worden aangeplant.
    Nuttige links voor het bepalen van de aan te planten boomsoorten:
    - https://www.plantvanhier.be/plantengids
    - https://bomenwijzer.be/zoeken
    De nieuwe aanplanting dient uitgevoerd te worden het 1ste plantseizoen volgend op de ingebruikname van de woning.
    Indien de boom afsterft, dient de heraanplanting herhaald te worden.   Dit wordt herhaald tot de boom aanslaat.
    Bewijs van de nieuwe aanplanting (foto’s, aankoopbewijs,…) dient overgemaakt te worden aan de dienst planning en vergunningen, uiterlijk 1 maand na de nieuwe aanplant.
    Enkel de op plan aangegeven bomen mogen gerooid worden. 
    Het rooien van de bomen mag niet gebeuren tijdens het broedseizoen van 15 maart tot 30 juni.
     Voor de aanplant van bomen, hagen… nabij perceelscheidingen, dient rekening gehouden te worden met de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek;
  2. De 2 parkeerplaatsen vooraan dienen bereikbaar te zijn via 1 inrit van maximaal 3m breed. Uitgezonderd deze inrit dient het perceel ter hoogte van de voorste perceelgrens ontoegankelijk te worden gemaakt voor voertuigen. Het hemelwater van de inrit dient opgevangen te worden op eigen terrein en mag niet afgevoerd worden naar de openbare weg. Naast de inrit dient een ruimte beschikbaar te zijn voor een mogelijk groenzone en infiltratie van het afvloeiend hemelwater;
  3. De toegang tot het bijgebouw mag slechts uit de 2 rijsporen bestaan aangezien geen volwaardige garagefunctie mag voorzien worden. Een volwaardige oprit is bijgevolg ook uitgesloten/ verboden;
    Riolering:
  4. Er dient voldaan te worden aan het Algemeen Waterverkoopreglement en aanvullende voorwaarden van de netbeheerder ( zie www.fluvius.be); 
  5. De initiatiefnemer handelt volgens en voldoet aan de reglementering van de nutsmaatschappijen en draagt alle kosten die noodzakelijk zijn voor aansluiting op de nutsleidingen;
  6. De riolering moet uitgevoerd worden zoals weergegeven op de ingediende plannen én rekening houdend met het Algemeen Waterverkoopreglement en de voorwaarden van de rioleringsbeheerder Fluvius.
  7. Bij het gebruik van een droogzuiging voor het realiseren van de werken, dient voldaan te worden aan de Vlarem meldingsplicht via de gemeentelijke dienst Milieu & Duurzaamheid.  Niet verontreinigd bemalingswater moet bij voorkeur opnieuw in de bodem gebracht worden. Wanneer dit redelijkerwijze niet mogelijk is, moet geloosd worden in een oppervlaktewater, een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater of een leiding voor het hemelwater. Indien de droogzuiging aangesloten moet worden op de openbare riolering dient hiervoor een toelating bekomen te worden. Indien een gescheiden rioleringsstelsel aanwezig is in de straat kan, indien niet anders mogelijk, de tijdelijke aansluiting enkel op het RWA-riool . De droogzuiging dient daarenboven beperkt te worden in tijd tot het hoogstnoodzakelijke; 
  8. Aanpassingen aan inrichtingen, constructies of beplantingen op het openbaar domein naar aanleiding van deze of toekomstige aanvraag voor een omgevingsvergunning zijn steeds ten laste van de aanvrager. Alle kosten naar aanleiding van een heraanplanting en/ of herstelwerken op/ aan het openbaar domein, uitgevoerd naar aanleiding van een omgevingsaanvraag van een particulier, blijven ten laste van de aanvrager.
    Terrein en gelijkgrondse berm:
  9. Er zijn geen wijzigingen van het terreinniveau voorzien in de aanvraag, slechts nivellering ter hoogte van de bouwzone. Het bestaande terreinniveau blijft algemeen behouden. Terreinophogingen mogen maximaal uitgevoerd tot op 30 meter van de voorste perceelgrens en tot op één meter van de zijdelingse perceelgrenzen. Voorbij deze afstanden dient het bestaande terreinprofiel behouden te blijven of dient aangesloten te worden op het terreinprofiel van de buren. Alle overtollige grond die vrijkomt bij het graven van de funderingen en kelder, dient verwijderd te worden via een erkende grondwerker of naar een erkende grondreinigingsplaats;
  10. De verharding van de inrit moet, in de gelijkgrondse berm, uitgevoerd worden in een vast, kleinschalig materiaal, waterdoorlatend aangelegd (geen gebroken steenslag). De gelijkgrondse berm moet als groenzone behouden te blijven behoudens de toegestane inrit. Het verhogen van de gelijkgrondse berm is altijd verboden;
  11. De hoogstammige bomen en groenelementen die niet aangegeven zijn op het inplantingsplan als te rooien/ te verwijderen, dienen behouden te blijven. De werkelijke inplanting van de te behouden bomen dient bij uitpaling van de woning gecontroleerd te worden. Bij niet correct aangeduide inplanting van de bomen, en hinder om het perceel te betreden, dient een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd te worden rekening houdend met de juiste inplanting en het maximale behoud van de groenelementen;
    Andere voorwaarden:
  12. Bij de uitvoering van de bouwwerken moet rekening gehouden worden met het energiedecreet van 8 mei 2009 en het energiebesluit van 19 november 2010 en hun latere wijzigingen;
  13. In de voortuinstrook mogen geen gesloten afsluitingen geplaatst worden hoger dan 1m; 
  14. De bouwheer dient, conform artikel 8 van het decreet op het archeologisch patrimonium de dato 30 juni 1993 en zijn latere wijzigingen, elk roerend of onroerend goed dat hij vindt of vermoedt gevonden te hebben, te melden binnen de 3 dagen aan het Onroerend Erfgoed Limburg, Hendrik Van Veldekegebouw, Koningin Astridlaan 50 bus 1 te 3500 Hasselt (www.onroerenderfgoed.be/een-vondst-melden);
  15. De afbraak van de constructies dient te gebeuren tot in de grond en de plaats moet ingericht worden als groenzone voor zover geen nieuwe constructies voorzien zijn. Aan de afbraak is geen milieuvergunningsplicht verbonden, wel dient rekening gehouden te worden met de wettelijke verplichtingen opgenomen in het milieuvergunningsdecreet, het bodemsaneringsdecreet en het materialendecreet. Vooraleer te starten met de afbraakwerken dienen de constructies volledig ontruimd te worden. De afvalstoffen die vrijkomen bij de afbraakwerken dienen selectief ingezameld te worden. Alle bouw-, sloop- en infrastructuurwerken in open lucht dient te gebeuren conform de bepalingen van Vlarem II, hoofdstuk 6.12 Beheersing van stofemissies tijdens bouw-, sloop- en infrastructuurwerken”, indien deze uitgevoerd worden door een aannemer.
    Het verwijderen van asbest dient te gebeuren conform de bepalingen van Vlarem II Beheersing van asbest, hoofdstuk 6.4.;
  16. Indien vastgesteld wordt dat er straatmeubilair en/of laanbeplanting aanwezig is die dienen verplaatst en/of verwijderd te worden voor de uitvoering van deze vergunning, of bij de ingebruikname van het project, en er voor aanvang van de werken geen toelating bekomen wordt tot het verplaatsen van het straatmeubilair, moet er een gewijzigde vergunning aangevraagd worden die rekening houdt met het straatmeubilair en/of de laanbeplanting;
  17. De aanvrager is ertoe verplicht het college van burgemeester en schepenen op de hoogte te brengen van het begin van de stedenbouwkundige handelingen en/of exploitatie(s);

Als bemerking wordt meegegeven dat er voor het houten schrijnwerk bij voorkeur geopteerd wordt voor een lokale (Europese) houtsoort uit duurzaam beheerde bossen (aangetoond met label).  Tropische houtsoorten worden best vermeden aangezien deze op vlak van ecologie zeer slecht scoren.

Deze vergunning stelt de aanvrager niet vrij van het aanvragen en verkrijgen van eventuele andere vergunningen of machtigingen.

De bezwaarindieners worden op de hoogte gebracht van de beslissing van het schepencollege.

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college van burgemeester en schepenen volgt integraal het advies van de gemeentelijk omgevingsambtenaar van 07/12/2022 omtrent het sluiten van het openbaar onderzoek, het afwijken van de stedenbouwkundige voorschriften en tot het afleveren van een omgevingsvergunning met voorwaarden aan de aanvrager.

Artikel 2

Het college van burgemeester en schepenen beslist tot het afleveren van een omgevingsvergunning met voorwaarden aan de aanvrager.

De omgevingsvergunning omvat het slopen van de bestaande bebouwing, het bouwen van een nieuwe vrijstaande eengezinswoning en bijgebouw en de herinrichting van het terrein, zoals voorgesteld op de voorgebrachte plannen die als bijlage aan deze omgevingsaanvraag zijn verbonden en voor zover rekening gehouden wordt met de gestelde voorwaarden.

Artikel 3

De omgevingsvergunning wordt aldus afgegeven onder volgende voorwaarden:

  1. Er dient voldaan te worden aan de voorwaarden zoals gesteld in het advies van de dienst Facilitair Management, behalve wat betreft het behouden van de notenboom:
    * Ter compensatie van de bomen die gerooid worden dienen er minstens 3 streekeigen en/of klimaat robuuste hoogstambomen te worden aangeplant in een maat niet kleiner dan 16/18. Minstens één van deze bomen zal in de voortuin moeten worden aangeplant.

    Nuttige links voor het bepalen van de aan te planten boomsoorten:
    - https://www.plantvanhier.be/plantengids
    - https://bomenwijzer.be/zoeken
     De nieuwe aanplanting dient uitgevoerd te worden het 1ste plantseizoen volgend op de ingebruikname van de woning.
     Indien de boom afsterft, dient de heraanplanting herhaald te worden.  Dit wordt herhaald tot de boom aanslaat.
     Bewijs van de nieuwe aanplanting (foto’s, aankoopbewijs,…) dient overgemaakt te worden aan de dienst planning en vergunningen, uiterlijk 1 maand na de nieuwe aanplant.
    Enkel de op plan aangegeven bomen mogen gerooid worden. 
    Het rooien van de bomen mag niet gebeuren tijdens het broedseizoen van 15 maart tot 30 juni.
    Voor de aanplant van bomen, hagen… nabij perceelscheidingen, dient rekening gehouden te worden met de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek;
  2. De 2 parkeerplaatsen vooraan dienen bereikbaar te zijn via 1 inrit van maximaal 3m breed. Uitgezonderd deze inrit dient het perceel ter hoogte van de voorste perceelgrens ontoegankelijk te worden gemaakt voor voertuigen. Het hemelwater van de inrit dient opgevangen te worden op eigen terrein en mag niet afgevoerd worden naar de openbare weg. Naast de inrit dient een ruimte beschikbaar te zijn voor een mogelijk groenzone en infiltratie van het afvloeiend hemelwater;
  3. De toegang tot het bijgebouw mag slechts uit de 2 rijsporen bestaan aangezien geen volwaardige garagefunctie mag voorzien worden. Een volwaardige oprit is bijgevolg ook uitgesloten/ verboden;
    Riolering:
  4. Er dient voldaan te worden aan het Algemeen Waterverkoopreglement en aanvullende voorwaarden van de netbeheerder ( zie www.fluvius.be); 
  5. De initiatiefnemer handelt volgens en voldoet aan de reglementering van de nutsmaatschappijen en draagt alle kosten die noodzakelijk zijn voor aansluiting op de nutsleidingen;
  6. De riolering moet uitgevoerd worden zoals weergegeven op de ingediende plannen én rekening houdend met het Algemeen Waterverkoopreglement en de voorwaarden van de rioleringsbeheerder Fluvius.
  7. Bij het gebruik van een droogzuiging voor het realiseren van de werken, dient voldaan te worden aan de Vlarem meldingsplicht via de gemeentelijke dienst Milieu & Duurzaamheid.  Niet verontreinigd bemalingswater moet bij voorkeur opnieuw in de bodem gebracht worden. Wanneer dit redelijkerwijze niet mogelijk is, moet geloosd worden in een oppervlaktewater, een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater of een leiding voor het hemelwater. Indien de droogzuiging aangesloten moet worden op de openbare riolering dient hiervoor een toelating bekomen te worden. Indien een gescheiden rioleringsstelsel aanwezig is in de straat kan, indien niet anders mogelijk, de tijdelijke aansluiting enkel op het RWA-riool . De droogzuiging dient daarenboven beperkt te worden in tijd tot het hoogstnoodzakelijke; 
  8. Aanpassingen aan inrichtingen, constructies of beplantingen op het openbaar domein naar aanleiding van deze of toekomstige aanvraag voor een omgevingsvergunning zijn steeds ten laste van de aanvrager. Alle kosten naar aanleiding van een heraanplanting en/ of herstelwerken op/ aan het openbaar domein, uitgevoerd naar aanleiding van een omgevingsaanvraag van een particulier, blijven ten laste van de aanvrager.
    Terrein en gelijkgrondse berm:
  9. Er zijn geen wijzigingen van het terreinniveau voorzien in de aanvraag, slechts nivellering ter hoogte van de bouwzone. Het bestaande terreinniveau blijft algemeen behouden. Terreinophogingen mogen maximaal uitgevoerd tot op 30 meter van de voorste perceelgrens en tot op één meter van de zijdelingse perceelgrenzen. Voorbij deze afstanden dient het bestaande terreinprofiel behouden te blijven of dient aangesloten te worden op het terreinprofiel van de buren. Alle overtollige grond die vrijkomt bij het graven van de funderingen en kelder, dient verwijderd te worden via een erkende grondwerker of naar een erkende grondreinigingsplaats;
  10. De verharding van de inrit moet, in de gelijkgrondse berm, uitgevoerd worden in een vast, kleinschalig materiaal, waterdoorlatend aangelegd (geen gebroken steenslag). De gelijkgrondse berm moet als groenzone behouden te blijven behoudens de toegestane inrit. Het verhogen van de gelijkgrondse berm is altijd verboden;
  11. De hoogstammige bomen en groenelementen die niet aangegeven zijn op het inplantingsplan als te rooien/ te verwijderen, dienen behouden te blijven. De werkelijke inplanting van de te behouden bomen dient bij uitpaling van de woning gecontroleerd te worden. Bij niet correct aangeduide inplanting van de bomen, en hinder om het perceel te betreden, dient een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd te worden rekening houdend met de juiste inplanting en het maximale behoud van de groenelementen;
    Andere voorwaarden:
  12. Bij de uitvoering van de bouwwerken moet rekening gehouden worden met het energiedecreet van 8 mei 2009 en het energiebesluit van 19 november 2010 en hun latere wijzigingen;
  13. In de voortuinstrook mogen geen gesloten afsluitingen geplaatst worden hoger dan 1m; 
  14. De bouwheer dient, conform artikel 8 van het decreet op het archeologisch patrimonium de dato 30 juni 1993 en zijn latere wijzigingen, elk roerend of onroerend goed dat hij vindt of vermoedt gevonden te hebben, te melden binnen de 3 dagen aan het Onroerend Erfgoed Limburg, Hendrik Van Veldekegebouw, Koningin Astridlaan 50 bus 1 te 3500 Hasselt (www.onroerenderfgoed.be/een-vondst-melden);
  15. De afbraak van de constructies dient te gebeuren tot in de grond en de plaats moet ingericht worden als groenzone voor zover geen nieuwe constructies voorzien zijn. Aan de afbraak is geen milieuvergunningsplicht verbonden, wel dient rekening gehouden te worden met de wettelijke verplichtingen opgenomen in het milieuvergunningsdecreet, het bodemsaneringsdecreet en het materialendecreet. Vooraleer te starten met de afbraakwerken dienen de constructies volledig ontruimd te worden. De afvalstoffen die vrijkomen bij de afbraakwerken dienen selectief ingezameld te worden. Alle bouw-, sloop- en infrastructuurwerken in open lucht dient te gebeuren conform de bepalingen van Vlarem II, hoofdstuk 6.12 Beheersing van stofemissies tijdens bouw-, sloop- en infrastructuurwerken”, indien deze uitgevoerd worden door een aannemer.
    Het verwijderen van asbest dient te gebeuren conform de bepalingen van Vlarem II Beheersing van asbest, hoofdstuk 6.4.;
  16. Indien vastgesteld wordt dat er straatmeubilair en/of laanbeplanting aanwezig is die dienen verplaatst en/of verwijderd te worden voor de uitvoering van deze vergunning, of bij de ingebruikname van het project, en er voor aanvang van de werken geen toelating bekomen wordt tot het verplaatsen van het straatmeubilair, moet er een gewijzigde vergunning aangevraagd worden die rekening houdt met het straatmeubilair en/of de laanbeplanting;
  17. De aanvrager is ertoe verplicht het college van burgemeester en schepenen op de hoogte te brengen van het begin van de stedenbouwkundige handelingen en/of exploitatie(s);

Als bemerking wordt meegegeven dat er voor het houten schrijnwerk bij voorkeur geopteerd wordt voor een lokale (Europese) houtsoort uit duurzaam beheerde bossen (aangetoond met label).  Tropische houtsoorten worden best vermeden aangezien deze op vlak van ecologie zeer slecht scoren.

Deze vergunning stelt de aanvrager niet vrij van het aanvragen en verkrijgen van eventuele andere vergunningen of machtigingen.

Artikel 4

De bezwaarindieners worden op de hoogte gebracht van de beslissing van het schepencollege.