Terug
Gepubliceerd op 04/12/2024

2024_CBS_01200 - OMV - ongunstig advies beroep tegen de weigering van de omgevingsvergunning (1373.E.874.2), gelegen langs de Schopsveldweg 3 - Goedkeuring

College van burgemeester en schepenen
di 26/11/2024 - 13:30 schepenzaal
Goedgekeurd

Samenstelling

Aanwezig

Johny De Raeve, burgemeester; Bram De Raeve, 1ste schepen; Frederick Vandeput, 2de schepen; Johan Vanhoyland, 3de schepen; Frank Vandebeek, 4de schepen; Johan Schraepen, 5de schepen; Ria Hendrikx, voorzitter BCSD; Bart Telen, Algemeen directeur

Secretaris

Bart Telen, Algemeen directeur
2024_CBS_01200 - OMV - ongunstig advies beroep tegen de weigering van de omgevingsvergunning (1373.E.874.2), gelegen langs de Schopsveldweg 3 - Goedkeuring 2024_CBS_01200 - OMV - ongunstig advies beroep tegen de weigering van de omgevingsvergunning (1373.E.874.2), gelegen langs de Schopsveldweg 3 - Goedkeuring

Motivering

Feiten context en argumentatie

Het college van burgemeester en schepenen neemt kennis van het schrijven van de provincie Limburg van 26 september 2024, nl.:

“Hierbij deel ik u mee dat het beroep van mevrouw Claesen Lutgarde, Duistbosstraat 48, 3583 Beringen, ingesteld tegen de beslissing d.d. 2024-08-13i van het college van burgemeester en schepenen van Zonhoven, waarbij aan een weigering afgegeven werd, voor het project ‘verkaveling en vegetatiewijziging’, ter plaatse Schopsveldweg 3, 3520 Zonhoven als administratief volledig en ontvankelijk wordt beschouwd. Het onderzoek van het beroep wordt heden gestart.

Overeenkomstig artikel 66 van het Omgevingsvergunningsdecreet van 25 april 2014 moet de deputatie uitspraak doen over uw beroep binnen een termijn van 120 dagen na datum van de ontvankelijk- en volledigverklaring van het (laatste) beroep.  Deze termijn kan éénmalig met 60 dagen worden verlengd in uitzonderlijke omstandigheden (organisatie van nieuw openbaar onderzoek, toepassing van de administratieve lus of aanvraag die wegenwerken omvat) of op gemotiveerd verzoek van de vergunningsaanvrager.

Er zal een hoorzitting georganiseerd worden op 21 januari 2025.  Hiervoor zal u nog een aparte uitnodiging ontvangen.”

Volgende argumentatie werd gevoegd bij het beroepsdossier:

“1.   Situering

1. De aanvraag heeft betrekking op een onbebouwd perceel gelegen te Zonhoven, schopsveldweg 3, kadastraal gekend als afdeling 2, afdeling 3, sectie E nr. 954A:

Luchtfoto

2. Het perceel is gelegen binnen de grenzen van het gewestplan Hasselt-Genk, goedgekeurd bij Koninklijk besluit op 3 april 1979.

Het perceel is gedeeltelijk bestemd als ‘woonuitbreidingsgebied’ (zie hierna geel omlijnd) en deels als ‘woongebied’, zoals blijkt uit de ‘omgevingscheck’:

Foto

Het perceel is gelegen binnen het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “afbakening regionaal stedelijk gebied Hasselt-Genk” dat op 20 juni 2014 definitief werd vastgesteld door de Vlaamse Regering.  Er is geen bestemmingswijziging ten opzichte van het gewestplan voorzien voor dit perceel.

Het perceel is verder niet gelegen in een ander ruimtelijk uitvoeringsplan, een bijzonder plan van aanleg of een behoorlijk vergunde en niet vervallen verkaveling.

Het perceel is momenteel in gebruik als weiland.

3. De ingediende omgevingsvergunningsaanvraag bestaat uit het volgende:

1) het verkavelen van gronden.  De aanvrager wenst twee loten te creëren, waarvan één lot (lot 1) voor een eengezinswoning in open bebouwing.  Het andere lot (lot 2) wordt uitgesloten van de verkaveling;

2) een vegetatiewijziging.  Op het te ontwikkelen lot is er struisgras aanwezig die verwijderd en gecompenseerd zal worden.

4. Het verkavelingsplan duidt de ligging van de toekomstige loten aan:

Foto

Uit het verkavelingsplan blijkt dat louter een kleine strook van lot 1 gedeeltelijk gelegen is in woonuitbreidingsgebied.   Deze strook wordt niet ontwikkeld, en blijft bijgevolg volledig gevrijwaard.

Er worden daarop geen stedenbouwkundige handelingen uitgevoerd zoals vermeld in arikel 4.2.1 VCRO.  Het ‘woonuitbreidingsgebied’ wordt als dusdanig niet aangesneden.

5. De aanvraag werd ingediend op 6 maart 2024.  Er volgde een volledigheid en ontvankelijkheidsverklaring op 13 mei 2024.

Het openbaar onderzoek liep van 23 mei tot en met 21 juni 2024.  Er werden geen bezwaren ingediend.

6. De volgende adviezen werden verleend:

      - Agentschap voor Natuur en Bos van 1 juli 2024 – voorwaardelijk gunstig;

      - Fluvius van 17 mei 2024 – voorwaardelijk gunstig;

      - Proximus van 3 juni 2024 – gunstig;

      - De Watergroep van 14 mei 2024 – voorwaardelijk gunstig;

      - Wyre van 16 mei 2024 – gunstig

7.De gemeentelijke omgevingsambtenaar (“GOA”) levert op 30 juli 2024 zijn verslag af waarin de aanvraag ongunstig wordt geëvalueerd.

De motieven die aanleiding geven tot het ongunstig advies worden hieronder hernomen en weerlegd.

Het college van burgemeester en schepenen maakt zich dit advies eigen en weigerde op 13 augustus 2024 de aangevraagde vergunning.   Dit is de bestreden beslissing (bijlage 1).

2.   Ontvankelijkheid

II.1 Hoedanigheid

8. Op grond van artikel 53, 1° van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning (“OVD”) kan door de aanvrager van een vergunning beroep worden ingesteld tegen de uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing van het college van burgemeester en schepenen over zijn aanvraag.

Het beroep wordt ingesteld door de aanvrager, wat voldoende is ter bevestiging van de vereiste hoedanigheid en het belang.

II.2 Tijdigheid

9. Het beroepschrift dient te worden ingesteld binnen een termijn van dertig dagen die ingaat de dag na deze waarop het afschrift van de bestreden beslissing werd ontvangen (artikel 54, 1° OVD).

De registratie van de beslissing in het omgevingsloket heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2024.

De beroepstermijn loopt bijgevolg tot en met 27 september 2024, zoals ook correct vermeld op het omgevingsloket.

II.3 Vormvereisten

10. Dit administratief beroep voldoet aan alle vormvereisten, zoals voorzien in artikel 56 OVD.

Aangezien de aanvrager het beroep indient via het omgevingsloket, is voldaan aan zowel de vereiste beveiligde zending, als de verplichte gelijktijdige kennisgeving aan het schepencollege.

De aanvrager heeft een dossiertaks betaald, waarvan hij het stortingsbewijs bijbrengt (ijlage 2).

Het beroep is ontvankelijk.

3.   Gegrondheid

III.1 Weerlegging weigeringsmotief 1: strijdigheid met gewestplan

11. Het schepencollege stelt in eerste instantie dat de aanvraag strijdig zou zijn met de gewestplanbestemming. 

12. Men erkent dat de verkaveling verenigbaar is met het bestemmingsgebied “wonen”. Tegelijkertijd formuleert het schepencollege de bedenkelijke nuancering dat het nooit de bedoeling zou zijn geweest van het gewestplan om de plaats van de aanvraag in te kleuren als woongebied. Hij vervolgt dat dat de werkelijke grens van het bestemmingsgebied wonen gelijk zou lopen met de Reuvoortweg en dat het geenszins de bedoeling zou zijn om   hypothese zou de gewestplangrens 

De aanvrager merkt op dat het schepencollege de ligging van de aanvraag in woongebied niet betwist. Bijgevolg is de nuancering irrelevant.   Ten overvloede merkt hij op dat het wel degelijk de bedoeling was van de opstellers van het Gewestplan om op de aanvraaglocatie een bouwgrond te voorzien.  

13. Het werkelijke weigeringsmotief is dan ook een andere. Concreet voert het schepencollege aan dat het bouwlot strijdig is met de gewestplanbestemming “woonuitbreidingsgebied”. Hij motiveert als volgt:

“De bepalingen uit de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening over de woonuitbreidings-gebieden zijn gewijzigd in het Decreet 

Woonreservegebieden (voluit: het Decreet van 26 mei 2023 tot wijziging van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, wat de woonreservegebieden betreft). Het decreet werd door de Vlaamse Regering bekrachtigd en afgekondigd op 24 mei 2023 (B.S. 27 juni 2023) en is in werking sinds 7 juli 2023. Het Decreet Woonreservegebieden is van toepassing op voorliggende aanvraag omdat de 

omgevingsvergunningsaanvraag in eerste aanleg werd ingediend na de inwerkingtreding van het decreet. 

Het bouwlot, lot 1, wordt bestemd tot het oprichten van één gebouw met een hoofdbestemming van eengezinswoning. Een deel van de voortuin, zijtuinstrook en achtertuin zijn gelegen in woonuitbreidingsgebied. De bouwvrije (spievormige) tuinzone maakt een onlosmakelijk deel uit van de huiskavel. De tuinzone vormt één samenhangend geheel horende bij de ééngezinswoning waardoor dit deel tot deze bestemming behoort. 

Artikel 5.6.10 VCRO luidt evenwel: 

“§1. In woonreservegebieden kunnen stedenbouwkundige handelingen als vermeld in artikel 4.2.1 of het verkavelen van gronden, vermeld in artikel 4.2.15, alleen worden toegestaan in de volgende gevallen: 

op grond van een voorafgaand gemeenteraadsbesluit als vermeld in onderafdeling 2, met 

toepassing van de voorwaarden en eventuele lasten van dat vrijgavebesluit; 

2° op grond van de bepalingen, vermeld in artikel 5.6.14; 

3° voor zover ze in overeenstemming zijn met de voorschriften van een algemeen plan van aanleg of een bijzonder plan van aanleg, met behoud van de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk IV vanntitel IV. 

In afwijking van het eerste lid kunnen in woonreservegebieden omgevingsvergunningen afgegeven  worden voor aanvragen die zijn gesteund op afwijkingsmogelijkheden als vermeld in titel IV, hoofdstuk V. §2. De mogelijkheden, vermeld in paragraaf 1, gelden niet in gebieden die zijn aangeduid als watergevoelige openruimtegebieden als vermeld in artikel 5.6.8, §3.” 

Het woonreservegebied is in casu nog niet aangesneden zodat een vrijgavebesluit van de gemeenteraad vereist is. 

Op heden ligt zulke beslissing geenszins voor. Evenmin geldt er een verplichting om in het kader van de lopende vergunningsprocedure een beslissing van de gemeenteraad te vragen. De procedure daartoe is immers voorzien in de VCRO. 

De aanvraag is niet in overeenstemming met de gewestplanbestemming woonuitbreidingsgebied Hierop is geen afwijking mogelijk. De aanvraag kan aldus niet vergund worden. 

Beklemtoond dient te worden dat artikel 5.6.10, §1, tweede lid VCRO dient te worden gekaderd in de ontwikkelingsmogelijkheden cfr. het eerste lid. 

Het tweede lid dient immers te worden gelezen dat het op basis van artikel 5.6.14 VCRO toegelaten is om te ontwikkelen op basis van de afwijkingsbepalingen opgenomen in titel IV, hoofdstuk IV. 

Minstens dient te worden vastgesteld dat de verwijzing van de vergunningsaanvrager naar artikel 4.4.1, §3, 2° VCRO niet opgaat.  

Voormeld artikel luidt: 

§ 3. De volgende zaken worden niet beschouwd als strijdig met voorschriften van het gewestplan, algemene plannen van aanleg, gewestelijke of provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen en meer dan vijftien jaar oude verkavelingen: 

1° onderhoudswerken aan een hoofdzakelijk vergunde constructie; 2° handelingen die vrijgesteld zijn van de vergunningsplicht voor stedenbouwkundige handelingen, op voorwaarde dat de op het perceel aanwezige gebouwen of constructies hoofdzakelijk vergund zijn. 

Als voorwaarde zou steevast worden opgelegd dat de tuinzone niet mag worden aangelegd in woonuitbreidingsgebied, zodat geen gebruik kan worden gemaakt van artikel 4.4.1, §3, 2° VCRO. De toepassing van het vrijstellingsbesluit wordt immers uitgesloten ingeval het strijdig is met voorwaarden uit een omgevingsvergunning”. 

De aanvrager is het helemaal oneens met voorgaande motivering. 

De geplande woningconstructie op lot 1 blijft strikt beperkt tot de gewestplanbestemming ‘woongebied’. De kleine strook in lot 1 die gelegen is in woonreservegebied wordt niet ontwikkeld, en blijft bijgevolg volledig gevrijwaard.   

Er worden daarop geen stedenbouwkundige handelingen uitgevoerd zoals vermeld in artikel 4.2.1 VCRO. Het ‘woonuitbreidingsgebied’ wordt als dusdanig niet aangesneden, zodat een vrijgavebesluit in de zin van artikel 5.6.10 VCRO niet noodzakelijk is.  

Voor een bijkomende argumentatie verwijst de aanvrager naar zijn aanvullende nota’s die - als onderdeel van de aanvraag - werden ingediend onder ‘dossierstukken’. 

Ten overvloede merkt de aanvrager op dat de uiterst onredelijke houding van de vergunningverlenende overheid in eerste aanleg – wat betreft de mogelijkheid om het minimaal deeltje woonuitbreidingsgebied op te nemen in het lot als bouwvrije tuinzone – strijdig is met eerdere handelingen van hetzelfde bestuur. Zo moet er opgemerkt worden dat de gemeente Zonhoven tot 2021 de intentie had om het woonuitbreidingsgebied te bestemmen tot een woonwagenpark. In dat kader was er tussen de gemeente en de aanvrager ook een akkoord om het perceel van de aanvraag te verwerven (bijlage 3). Op het gedeelte woonuitbreidingsgebied zouden dan sanitaire voorzieningen worden geplaatst. Een en ander toont aan de huidige houding van de gemeente ten opzichte van het woonuitbreidingsgebied overdreven/tegenstrijdig is. 

Tot slot herhaalt de aanvrager dat hij zich niet verzet tegen vergunningsvoorwaarden die een extra zekerheid kunnen bieden voor de vergunningverlenende overheid. Er kan bijvoorbeeld een voorwaarde worden opgelegd die bepaalt dat er op het stuk in woonuitbreidingsgebied geen handelingen mogen gesteld worden, waaronder ook handelingen die vallen onder het vrijstellingsbesluit. 

III.2 Weerlegging weigeringsmotief 2: de compensatielocatie is wel geschikt

14. Als tweede weigeringsmotief stelt het schepencollege dat de wijziging van de vegetatie niet kan worden vergund omdat de aanvraag geen correcte compensatie zou bevatten. 

Men stelt dat de compensatie niet kan gebeuren op de locatie die de aanvrager voorziet, omdat het bestemmingsgebied van deze locatie – woonuitbreidingsgebied – het niet zou toelaten. Het schepencollege verwijst naar het bosdecreet waarin compenseren enkel zou kunnen in groengebied, natuurontwikkelingsgebied, parkgebied, buffergebied, bosgebied, bosuitbreidingsgebied, agrarisch gebied in de ruime zin, recreatiegebied, gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en in gebieden voor openbare nutsvoorzieningen. 

15. De aanvrager betwist deze redenering. 

De regeling over compensatiegebieden uit het bosdecreet kan niet zomaar toegepast worden op vegetatiewijzigingen. De regeling voor vegetatiewijzigingen is terug te vinden in het decreet betreffende het natuurbehoud -dat uiteraard te onderscheiden is van het bosdecreet. 

Er is geen uitdrukkelijke rechtsregel die het verbiedt om een compensatie voor vegetatiewijzigingen te voorzien in woonuitbreidingsgebied. 

Een en ander impliceert dat het oordeel over de compensatielocatie moet gebeuren op basis van de feitelijke kenmerken van de locatie. Deze beoordeling is gebeurd door het Agentschap voor Natuur en Bos en leidde tot haar goedkeuring/gunstig advies. 

Er moet dan ook worden aangenomen dat het compensatieperceel feitelijk gezien geschikt is voor compensatie. Dit perceel is immers op dit moment in gebruik als weide.  De exacte locatie van de compensatie is daarbij gelegen achteraan het kadastraal perceel ter hoogte van de grens met de achterliggende en ingesloten weide. Op dit perceeldeel zal er niet gebouwd kunnen worden. 

Bijgevolg vormt het compensatieperceel geen hindernis voor de vergunning. 

III.3 Weerlegging weigeringsmotief 3: de aanvraag is wel verenigbaar met de goede ruimtelijke ordening

16. Als laatste weigeringsmotief geldt de stelling dat de aanvraag niet verenigbaar zou zijn met de goede ruimtelijke ordening. 

De voornaamste hindernis zou de gevelbreedte zijn. Men stelt dat de voorziene gevelbreedte van 8,73m niet zou voldoen aan de minimumgevelbreedte van 9,00m die als richtlijn voor open bebouwing wordt gebruikt door de gemeente. 

17. De richtlijn waarnaar het schepencollege verwijst is geen afdwingbaar stedenbouwkundig voorschrift in de zin van artikel 1.1.2 VCRO, doch enkel een beleidsvisie van de gemeente Zonhoven, waarmee een vergunningverlenende instantie geen rekening mee moet houden. 

Er is geen enkel juridisch bindend voorschrift waaruit zou blijken dat die minimum gevelbreedte een stedenbouwkundig voorschrift uitmaakt in de zin van artikel 4.3.1, §1, 1°, a) VCRO.  

In ieder geval is de aangevraagde gevelbreedte in overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening. In de bestaande omgeving zijn er talloze voorbeelden voorhanden met zelfs een kleinere gevel (en perceels-)breedte, zoals blijkt uit hierna getoond plan:

Foto

Een en ander maakt dat de aanvraag wel degelijk verenigbaar is met de goede ruimtelijke ordening.

4.   Het beschikkend gedeelte

Om hogervermelde redenen verzoekt de aanvrager/de beroeper uw deputatie het administratief beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren en de omgevingsvergunning te verlenen.

De beroeper wenst gehoord te worden.

Onder alle voorbehoud en zonder enige nadelige erkentenis.”

Advies dienst:

De gemeentelijk omgevingsambtenaar (GOA) blijft bij het voorgaand standpunt en wenst hiervoor te verwijzen naar het verslag GOA d.d. 30/07/2024.

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Het college van burgemeester en schepenen beslist het ingediende beroep negatief te beoordelen en behoudt het standpunt van 13 augustus 2024.